Op 6 mei vond de eerste commissievergadering plaats in het Huis van de Stad na het reces, en wel over hoe verder om te gaan met het slavernij- en koloniaal verleden, en de rol die Goudse inwoners in het verleden hierin hebben gespeeld. Ik heb deze vergadering grotendeels gevolgd. Slechts even vond ik dat ik even de commissievergadering moest stil zetten, omdat op dat moment op televisie ook een reportage was over het feit dat gemeenten nauwelijks gebruik maken van de mogelijkheden die de leegstandswet biedt, en dat in tijden van zeer grote woningnood. Tsja, het is goed om de geschiedenis te kennen, maar oplossing van actuele, urgente problemen verdient natuurlijk prioriteit. Ik noem dit, omdat ik het ook een dilemma vind dat politiek veel avonden besteedt aan een ver verleden terwijl er zulke urgente problemen zijn.  

Zelf zie ik weinig meerwaarde in een verdere actieve rol vanuit de politiek als het gaat om het slavernijverleden. Er is niemand die anno 2024 nog slavernij of koloniale politiek zoals dat vroeger werd bedreven zal verdedigen, en dan ben je snel uitgediscussieerd. Dat bleek ook wel uit de reacties van de commissieleden op de door het college gestelde vragen over het vervolgtraject. Doorgaan met stadsgesprekken, uitleg bij straatnaambordjes, stadswandelingen, goudologie, onderwijs: allemaal mogelijkheden om het onderwerp meer onder de aandacht te brengen bij inwoners en bezoekers.

Prima, niets mis mee. Zelf heb ik dit jaar ook een bezoek gebracht aan het slavernijmuseum Kura Hulanda in Willemstad. Bijzonder indrukwekkend en wat ik daar ook uit heb meegekregen was dat de Afrikaanse slaven in de meeste gevallen al slaaf waren in hun thuisland en werden verkocht door hun eigen Afrikaanse leiders die daar erg rijk mee werden. Natuurlijk bestaat anno 2024 geen slavernij meer in deze vorm; helaas heb ik nog wel het beeld dat veel internationale, westerse bedrijven door omkoping van corrupte lokale politici in staat zijn grondstoffen in Afrika voor een veel te lage prijs te verwerven en Afrikaanse arbeiders uit te buiten. Als gemeente Gouda kunnen we hier echter weinig of niets mee, dit is aan de internationale politiek om het op te lossen.

Een enkel commissielid maakte overigens wel het bruggetje naar “moderne slavernij”, maar het ging toch vooral om het verleden. Opvallend was ook dat veel commissieleden ook veel verwachten van het college waar het gaat om het vervolgtraject (“met veel meer inwoners moet het gesprek worden gevoerd over dit verleden”, “nog te weinig mensen hebben deelgenomen aan de gesprekken”, “van de gemeente wordt veel verwacht”, “er is nog veel meer onderzoek nodig”, “het verleden moet veel breder worden gedeeld”, “meer mensen moeten deelnemen aan Ketikoti”). De vraag is echter of deze ambities vanuit de politiek wel door zo’n groot deel van onze bevolking wordt gedeeld. En hoeveel inwoners wil de politiek dan hiermee bereiken ? Concrete doelstellingen, aantallen en gewenste maatschappelijke effecten (vooral naar toekomstig handelen toe) werden ook niet genoemd. Een enkel commissielid ging nog verder en noemde “erkennen en helen van het verleden” of “maken van excuses”. Het risico van symboolpolitiek ligt dan al snel op de loer.

Zelf kies ik daarom meer voor de lijn om als politiek nu meer afstand te nemen, uitleg over het verleden verder over te laten aan de maatschappelijke organisaties en verdere initiatieven eventueel als gemeente waar nodig en wenselijk te ondersteunen. Het maatschappelijk middenveld in Gouda is sterk genoeg om dit op te pakken. Laat de politiek zich op een praktische manier richten op de hedendaagse problemen die hiermee samenhangen, zoals bestrijding van discriminatie, racisme en uitbuiting.      

Gouda Vitaal                                                                                                                                                        Peter van der Zwan

Delen